woensdag 20 december 2017

Leidse puinhoop (vervolg)

De aandacht voor de met procedureel geknoei omgeven Leidse promotie van Onno Blom op een biografie van Jan Wolkers is alweer voorbij, en dat is jammer, want ik had als geïnteresseerd burger toch wel graag wat meer helderheid gehad over wat er nu precies gebeurd is. Echte wetenschap is alleen mogelijk als het open en transparante wetenschap is, en die transparantie moet ook aanwezig zijn over de procedures en het volgen daarvan bij het verwerven van een hoge academische graad.

Dus ik dacht: ik vraag het eens aan de Universiteit Leiden. Niet aan de decaan van de Faculteit Geesteswetenschappen, aan het College voor Promoties of aan het College van Bestuur, want die zijn allemaal partij in deze kwestie. Ik dacht: ik vraag het aan de Vertrouwenspersoon Wetenschappelijke Integriteit, want de digitale organisatiegids van de Universiteit Leiden stelt ons de vraag: ‘Waarmee kunt u terecht bij de vertrouwenspersoon wetenschappelijke integriteit?’ Het antwoord is: met ‘Vragen en klachten over wetenschappelijke integriteit’. Dezelfde vertrouwenspersoon is er ook voor ‘Assistentie bij pogingen om te bemiddelen of de klacht anderszins in der minne op te lossen’ en voor ‘Advies en wegwijs bij het indienen van een klacht bij de commissie’.

Juist vanwege die ‘vragen en klachten’ leek deze functionaris mij een goede instantie om vragen te stellen die tot nu toe zonder antwoord bleven. Ik begon mijn e-mail aldus:

‘Ik wend mij tot u in uw hoedanigheid van vertrouwenspersoon wetenschappelijke integriteit van de Universiteit Leiden omdat ik twijfels heb over de correcte gang van zaken rond de promotie van Onno Blom aan uw Universiteit op 19 oktober 2017. Die twijfels hebben te maken met de correcte toepassing van het Promotiereglement en met de mededelingen van betrokkenen over de gang van zaken in de pers en elders. Ik laat hier een korte samenvatting van wat er zich – voor zover ik dat kan overzien – heeft afgespeeld achterwege, in de veronderstelling dat u de kwestie uit hoofde van uw functie hebt gevolgd en gedocumenteerd.’

En daarna volgden mijn vragen en bedenkingen, die er ongeveer zo uitzagen – ongeveer, want ik heb er nog een klein beetje aan gesleuteld:

*
1 De decaan van de Faculteit Geesteswetenschappen van de Universiteit Leiden, Mark Rutgers, laat op 10 november in NRC Handelsblad weten dat hij in overleg met promotor Willem Otterspeer de eerste promotiecommissie ontbond ‘na het negatieve oordeel’ van die commissie over het ingediende proefschrift. Omdat een ontbinding om die reden niet in het Leidse promotiereglement voorkomt, zou naar mijn mening logischerwijs een artikel aan de orde zijn dat wel in het reglement voorkomt. Artikel 38 zegt namelijk: ‘Bij verschil van mening over de interpretatie van één of meer artikelen van dit reglement en in de gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het College voor Promoties.’ In het reglement is er veelvuldig sprake van dat de decaan iets namens het College voor Promoties doet, in deze paragraaf is de formulering en dus ook de bedoeling anders. Op grond van wat de decaan in NRC Handelsblad vertelt, concludeer ik dat deze kwestie niet aan het College voor Promoties is voorgelegd en er dus niet volgens het promotiereglement is gehandeld. Als de kwestie wel in het College voor Promoties aan de orde is gesteld en dus ook het College van Bestuur van de Universiteit Leiden op de hoogte was, had de decaan aan NRC Handelsblad duidelijk moeten maken dat hij namens een van deze Colleges sprak, of hij had de krant naar die colleges moeten verwijzen.

2 Een vraag die daar mee samenhangt is: moet ik uit de formulering van de decaan concluderen dat hij uitsluitend met Otterspeer heeft overlegd, en niet met de tweede promotor, die er, zo moet ik veronderstellen, ook bij de eerste aanloop tot promotie was en niet alleen bij de tweede (zie de uitnodiging voor de promotie op de website van de Universiteit Leiden). Een tweede promotor heeft dezelfde formele positie als de eerste en moet dus, lijkt mij, gelijkwaardig in alle beslissingen worden betrokken.

3 Nog een vraag over de tweede promotor. De paragrafen 6.5 en 6.6 van het Leidse promotiereglement gaan over de aanwijzing van tweede, derde en copromotoren. De bedoeling van deze aanwijzingen is, zoals het reglement ook zegt: ‘te verzekeren dat de promovendus ten minste twee begeleiders heeft’. Zoals uit mijn twee eerdere punten al blijkt, is er onduidelijkheid over de aanwezigheid en dus de rol van een tweede promotor. De manier waarop de promovendus in het uiteindelijke resultaat van het promotietraject, Het litteken van de dood. De biografie van Jan Wolkers, in zijn dankbetuiging zijn promotoren bedankt, verschilt zo van elkaar, dat ik moet betwijfelen of de manier waarop de tweede promotor bij de promotie betrokken was wel als ‘begeleiding’ kan worden aangemerkt. Over de eerste promotor zegt Blom dit: ‘Mijn respect en bewondering gaan uit naar Willem Otterspeer, Wijze uit het Westen en het Oosten, mijn Doktorvater.’ De tweede promotor staat alleen alfabetisch in een lijst met ca. 60 personen die op de een of andere manier bij het schrijven van de biografie betrokken waren, verder komt ze in de biografie niet voor. Niets duidt op een daadwerkelijke begeleiding door de tweede promotor.

4 Het Leidse promotiereglement voorziet niet in een ontbinding van een promotiecommissie bij afwijzing van het manuscript en een daaropvolgende aanwijzing van een nieuwe commissie, zoals in het geval-Blom is gebeurd. Als argument voor de ad-hoc-procedure die nu is gevolgd wordt mede aangegeven ‘de verwachting dat het [namelijk: het handelen volgens de procedure] nog lang zou duren’. Uit de mediaberichten blijkt, dat dat ‘nog lang’ niet zo zeer te maken had met het geschikt maken van het manuscript voor toelating tot de promotie, als wel met de datum waarop de biografie moest verschijnen, namelijk op de tiende sterfdag van het onderwerp van het proefschrift, Jan Wolkers, namelijk 19 oktober 2017. De indruk ontstaat dat dit argument gebruikt is in het overleg van promotor en decaan en dus mede geleid heeft tot de ad-hoc-oplossing, en als die indruk juist is, dan heeft de decaan de commerciële belangen van de promovendus, die volgens mij geen enkele rol mogen spelen bij een promotie, zwaarder laten wegen dan de wetenschappelijke belangen. In de ‘Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening’ staat dit: ‘Wetenschappelijke activiteiten geschieden met zorgvuldigheid. Prestatiedruk mag daaraan geen afbreuk doen.’

5 Volgens artikel 20.1 van het Leidse promotiereglement is de decaan voorzitter en lid van de promotiecommissie, maar kan hij of zij een hoogleraar als plaatsvervanger aanwijzen, ook wijst de decaan een van de leden van de promotiecommissie als secretaris van de commissie aan. Hoewel dat niet uit de berichtgeving blijkt, veronderstel ik dat de Wim Willems, als inhoudelijk buitenstaander, secretaris en plaatsvervanger van de decaan was. De vraag ontstaat dan, hoe deze secretaris zijn functie goed namens de decaan heeft kunnen uitoefenen, als hij niet over dezelfde voorkennis beschikte als de decaan, namelijk over het bestaan van een eerdere promotiecommissie. Uit de berichtgeving blijkt namelijk dat Willems niet op de hoogte was van de eerdere commissie.

6 Ik heb ernstige twijfels bij de mededelingen van betrokkenen over de aanpassingen van het proefschrift. NRC Handelsblad meldt, zo te zien op gezag van de promotor: ‘Onno Blom paste zijn manuscript aan, hij kortte het met een kwart in.’ Dat verschil zou zichtbaar moeten zijn in de gegevens die over de geplande publieksuitgave van het proefschrift beschikbaar zijn (uitgaande van de mededeling van Onno Blom aan mij persoonlijk enkele jaren geleden dat hij geen twee verschillende boeken ging maken: proefschrift en publieksboek moesten hetzelfde boek zijn). Maar in de najaarsaanbieding van uitgeverij De Bezige Bij, die in de loop van maart 2017 verscheen, is de omvang in pagina’s van het voorgenomen boek nagenoeg gelijk aan de uitgave zoals die uiteindelijk op 19 oktober 2017 verscheen: 1168 resp. 1162 (1114 plus 48 p. illustraties). Nota bene: de afwijzing door de eerste commissie gebeurde in maart 2017, ongeveer gelijktijdig dus met het verschijnen van de najaarsaanbieding. Als het toen bestaande manuscript, op grond waarvan ongetwijfeld de calculatie van de omvang door de uitgeverij heeft plaatsgevonden, met een kwart is ingekort, zou dat zichtbaar moeten zijn in de uiteindelijke omvang van zowel het opnieuw ingeleverde manuscript als die van het publieksboek. Ook het proefschrift zoals dat overeenkomstig het promotiereglement aan de Universiteitsbibliotheek in Leiden is aangeboden, wijkt, zo blijkt uit de catalogus van die instelling, in omvang, zowel wat de dikte als het formaat van het boek betreft, niet wezenlijk af van het publieksboek. Mij lijkt dus, dat de mededelingen over het aanpassen van het manuscript niet overeenkomen met de feiten.

7 Hiermee samenhangend is mijn vermoeden, op basis van de beschikbare beelden, dat niet het proefschrift van Onno Blom voorlag bij de verdediging ten overstaan van de oppositiecommissie, maar het publieksboek. Volgens het promotiereglement (paragraaf 18) moet de promovendus ‘[t]en minste drie weken voor het tijdstip van de promotie’ tien exemplaren van het proefschrift en de stellingen bij de pedel en ‘een door de decaan te bepalen aantal exemplaren’ bij de decaan inleveren. Het lijkt erop, gezien de omvang en het formaat van het proefschrift zoals het in de catalogus van de Leidse universiteitsbibliotheek is opgenomen, dat een publieksboek met de volgens het Promotiereglement vereiste aanvullingen aan pedel en decaan is aangeboden, en dat zou ook betekenen dat dat niet de versie kan zijn die in tweede instantie door de promovendus is aangeboden aan de tweede promotiecommissie. Die commissie heeft namelijk pas in augustus 2017 besloten tot toelating van het proefschrift, hetgeen een maximale ruimte van ca. 6 weken zou opleveren voor de productie van een boek van ruim 1100 pagina’s, d.w.z. voor de redactie en de opmaak, voor het zetten en het corrigeren van de drukproeven, voor het maken van een register, voor het binden – iets wat op grond van mijn eigen lange ervaring met het maken van boeken van vergelijkbare inhoud en omvang niet mogelijk is. Mijn vermoeden is dat het publieksboek de reproductie is van een eerder manuscript dan de voor de promotie toegelaten versie, en dat bijgevolg die eerdere versie in de vorm van het publieksboek voorlag bij wat de verdediging van het proefschrift had moeten zijn. In dat publieksboek komt het woord proefschrift overigens helemaal niet voor (het is dan ook vreemd dat in annotatie bij de titelbeschrijving van de Koninklijke Bibliotheek ‘Tevens proefschrift’ is toegevoegd).

*
En sloot ik mijn e-mail zo af:

‘Samenvattend leiden deze vragen, vermoedens en feitelijke constateringen tot mijn verzoek aan u, zich over deze kwestie te buigen, en daarbij ook de opvattingen te betrekken die de verantwoordelijke promotor in deze kwestie, Willem Otterspeer heeft geventileerd (https://de-gids.nl/2016/no4/wat-de-donder-zegt) over het Promotiereglement van uw Universiteit en in dat reglement herhaaldelijk genoemde “toepasselijke gedragsregels voor de wetenschapsbeoefening”, zoals vastgelegd in “De Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening”.

Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken, dat in deze kwestie de integriteit van de wetenschapsbeoefening ernstig in het geding is.’

Nog diezelfde dag kreeg ik antwoord. De Vertrouwenspersoon Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit Leiden had a) de kwestie uitsluitend via de berichtgeving in de NRC gevolgd en vindt het b) ‘niet [haar] taak als vertrouwenspersoon om zelf actie te ondernemen in zaken als deze of van wat voor aard dan ook, maar uitsluitend indieners van een klacht met betrekking tot een mogelijke schending van de wetenschappelijke integriteit van advies te dienen.’ Ik herhaal voor de duidelijkheid: ‘of van wat voor aard dan ook’. Kort samengevat: een Vertrouwenspersoon Wetenschappelijke Integriteit die haar taakomschrijving negeert weigert onderzoek te doen naar een universiteitsleiding die haar eigen promotiereglement negeert.

Ik moet eerlijk bekennen dat deze reactie precies voldeed aan de verwachtingen die ik er van had. Het is helemaal niet de bedoeling dat de wetenschappelijke integriteit wordt beschermd: het is de bedoeling de wetgever tevreden te stellen die dit soort functies en gremia verplicht stelt, en verder moet de eigen instelling worden beschermd tegen negatieve aandacht. Wetenschappelijke integriteit interesseert nauwelijks iemand, ook wetenschappers niet, en dat is een integriteitsprobleem op zich.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.