maandag 4 juli 2016

Iedereen zijn eigen Mei [2013]

‘Een nieuwe lente en een nieuw geluid’: dat is een zin die u verwacht vandaag. Ik ga nog even verder: ‘Een nieuwe lente en een nieuw geluid / Ik trek er met mijn hond op uit / Nu hoef ik niet meer alle dagen / Aan anderen om hulp te vragen.’ Toen kwamen er dus opeens nog drie zinnen bij die u niet verwachtte, maar met zijn vieren zijn ze wel een bewijs voor de manier waarop Mei van Herman Gorter in ons collectieve geheugen zit. Het geciteerde versje zit in het geheugen van een collega op mijn instituut, het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis in Den Haag. Zij las het als kind in de jaren vijftig op de collectebus van een organisatie die geld inzamelde voor blindengeleidehonden. Mijn collega kende dus de collectieve-geheugen-variant van Mei veel eerder dan ze de echte Mei kende.
De eerste fragmenten van het 4381 regels lange epische gedicht Mei verschenen in februari 1889 in het tijdschrift De Nieuwe Gids. Al bijna honderdvijfentwintig jaar lang dus kunnen wij Mei op allerlei manieren kennen. Voor ons, zoals we hier nu zitten en staan, is dat als boek in onze eigen boekenkast of in die van onze ouders of grootouders. Of als tekst die we op school moesten lezen, helemaal, of, waarschijnlijker, gedeeltelijk, en dan vooral de eerste regels. Of we weten, als we op school wat minder goed hebben opgelet, vanuit dat eerder genoemde collectieve geheugen dat Mei een belangrijke tekst is, vaak zonder te weten wie de auteur was, of we kennen de eerste regel in de vorm van – bijvoorbeeld – een tekst op een collectebus voor blindengeleidehonden. Of als motto – ‘Een nieuwe lente, een nieuw geluid! / Opnieuw met vereende kracht vooruit!’ – van het coalitieakkoord van de gemeenteraad van Alkmaar tussen de Onafhankelijke Partij Alkmaar, de VVD, D66, het CDA en de SP in 2012. Of we weten alleen maar, en dat kan ook natuurlijk, dat al jaren op Hemelvaartsdag op een tussen het asfalt en de treinrails vergeten plek aan de rand van Utrecht meer dan honderd personen bij elkaar komen om een of ander oud gedicht van duizenden regels helemaal voor te lezen of naar dat voorlezen te luisteren. De organisatoren van deze prachtige manifestatie, die in vier jaar is uitgegroeid tot iets dat voortaan bij velen van ons in een soort collectief Mei-geheugen een plek zal vinden, hebben mij gevraagd Mei in een literair-historisch kader te plaatsen. Dat zal ik ook doen, maar van mij zult u geen interpretatie krijgen – die zijn er al genoeg. En wat u allemaal in literatuurgeschiedenissen en waar dan ook vindt over Herman Gorter en zijn Mei klopt allemaal – dat wil zeggen: het is mij vandaag allemaal even lief. Immers – en dat is mijn stelling van vandaag –: iedereen heeft zijn eigen Mei.
Een korte beschrijving van de inhoud zou misschien kunnen helpen, want we lopen vandaag het gevaar slechts een klein stukje van de tekst – ons eigen fragment namelijk – belangrijk te vinden. Ik vat de inhoud niet zelf samen, maar ik laat het Mary Kemperink en wijlen Enno Endt doen. In hun editie van Mei uit 2002 (ill. 1) zeggen zij dit (en ik citeer een beetje verkort):

‘Het eerste boek verhaalt de eerste dag van de aankomst van Mei […]. In een gele boot komt zij aan op de Hollandse kust. Eenmaal aan land dwaalt zij vrolijk door het lentelandschap: uitgelaten strooit zij bloemen om zich heen, verheugd over al het moois dat zij in de natuur ziet en doet ontbloeien. De zee waarover ze gekomen is en het landschap waarin zij zich beweegt worden bevolkt door goddelijke natuurwezens. […] Op haar tocht trekt Mei steeds meer landinwaarts. Dan ontmoet zij de dichter, degene die ons haar geschiedenis vertelt. Een korte poos is ze zijn geliefde, maar dan vervolgt zij weer alleen haar weg. Zij legt zich te slapen in een duinvallei.

In het tweede boek, dat een veel diffuser tijdsverloop kent, heeft Mei inmiddels de stem van de goddelijke Balder gehoord. Zijn zang heeft in haar een onweerstaanbaar verlangen gewekt en zij begint een zoektocht naar hem. Haar moeder, de maan, die vreest haar kind te verliezen probeert Mei daar nog van te weerhouden, maar tevergeefs. Mei verlaat de aarde en zweeft op naar hemelse sferen. Op haar weg naar omhoog ontmoet zij een wolkenspinster aan wie ze vertelt over haar grote verlangen naar Balder. Deze bekentenis roept bij de spinster smartelijke herinneringen op. Mei trekt weer verder en belandt ten slotte in het Walhalla van de Germaanse goden. Daar moet zij ontdekken dat Balder niet meer bij de goden verblijft. […] Vol verlangen trekt Mei nog verder naar omhoog, door de ether, naar Balders eigen rijk. Wanneer zij hem eindelijk gevonden heeft, ziet het er even naar uit dat hij haar geliefde zal kunnen worden, maar al snel blijkt dit een onmogelijkheid. Balder verklaart haar dat hij te veel ziel is – en dit ook wíl zijn – om ooit haar droom, een kind van hen beiden, te verwerkelijken. Gedesillusioneerd daalt Mei naar de aarde terug.

Het derde boek speelt weer op aarde, maar nu grotendeels in de stad. In gezelschap van de dichter brengt Mei daar haar drie laatste dagen door. Hij probeert haar te troosten voor het verlies van Balder. Hij laat haar de stad zien en de mensen die daar wonen en werken. Haar laatste nacht brengen ze samen zingend door. Dan verlaat Mei hem om alleen in de natuur te sterven. Wanneer ze gestorven is, begraaft de dichter haar liefdevol aan de rand van het strand.’

Tot zover deze samenvatting van Mei door Enno Endt en Mary Kemperink, die ik graag van hen heb geleend. Er volgen dan in hun nawoord nog wat belangrijke opmerkingen over de opbouw van de tekst met zijn vele tegenstellingen, herhalingen en spiegelingen en natuurlijk het rijm als dragende principes, en ook over de bronnen van Gorter voor dit epische gedicht. Genoemd worden bijvoorbeeld Friedrich Nietzsche, Arthur Schopenhauer, Richard Wagner, John Keats, Horatius, Vergilius en de IJslandse Edda-saga. Balder is een figuur uit deze Edda-verhalen. En dan zeggen Endt en Kemperink nog: ‘Het gedicht wordt beheerst door de tegenstelling tussen natuur en ziel’. En dat lijkt me vandaag ook wel weer voldoende als lees- en luisterhulp bij Mei. Herman Gorter was 24 toen hij Mei publiceerde, dat wil ik er nog even bij zeggen, want we hebben de neiging ons schrijvers van klassiekers als oude mannen voor te stellen.

Iedereen heeft, zoals gezegd, zijn eigen Mei. Aan het eind van deze dag zijn sommigen van u in hun beeld van Mei bevestigd, anderen hebben een andere kijk gekregen, en weer anderen hebben een verbrande neus. In dat verband heb ik nog wel een curieuze Mei-variant. Ter gelegenheid van het feit dat honderd jaar eerder het eerste deel van Mei in De Nieuwe Gids was verschenen, gaf het farmaceutische bedrijf Tramedico Farma in 1989 een reprint van deze publicatie uit (ill. 2). In het reclamegedeelte binnenin wordt met Gorter-achtige rijmen onder het motto ‘Na 100 lentes een nieuw geluid’ het antihooikoortsmiddel Vividrin aangeprezen. Ik citeer een paar van de 24 regels: ‘Het nieuwe geluid van deze lente / Bestaat uit vertrouwde medicamenten. / Gegarandeerd veilig en effectief / Vermindert Vividrin elk ongerief.’
Mijn Mei dan, dat wil zeggen Mei zoals ik me er beroepshalve voor interesseer, en dat is de tekst ervan in al zijn verschijningsvormen. Mijn beroep, het beroep dat ik op het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis uitoefen, is dat van textual scholar. Vroeger noemden wij ons editiewetenschappers, maar de laatste jaren is dat vakgebied gegroeid en veranderd, en daarom dat begrip textual scholarship, waarvoor we nog geen bevredigende Nederlandse term hebben gevonden. Voor ons textual scholars is, de term zegt het al, de tekst belangrijk, maar niet in de eerste plaats de tekst als drager van inhoud. Wij interesseren ons voor de materiële vorm: het manuscript, alle stadia van die manuscripten, gedrukte versies zoals publicaties in tijdschriften en boeken, de correcties die de auteur in zijn manuscripten en ook in zijn gedrukte werk aanbrengt, vertalingen ook, muziekuitvoeringen enzovoort. Al die aspecten, alles wat je op die gebieden kunt onderzoeken, kan op de een of andere manier bijdragen tot het begrip, de verspreiding en de ontvangst van de tekst, een tekst die veel gedaanten heeft, maar toch in al die gedaanten, in al zijn veranderlijkheid, toch één literair werk is.

Wat die veranderlijkheid betreft is Mei eigenlijk helemaal niet zo spannend. Er is een manuscript, er is een gedeeltelijk net afschrift en er zijn gedrukte versies. Pas ruim vijfentwintig jaar na het ontstaan, in 1916, bracht Gorter een paar wijzigingen in de gedrukte tekst aan, die inmiddels al aan de vijfde druk toe was. Hij had blijkbaar geen reden voor of behoefte aan grotere aanpassingen. De drukgeschiedenis is interessanter. Zoals al vermeld verschijnt een deel van Mei – de eerste zang, de eerste ongeveer achthonderd regels dus, in de februari-aflevering van 1889 van De Nieuwe Gids, het huisorgaan van De Tachtigers – de vernieuwende literaire stroming waartoe Gorter behoorde. De Nieuwe Gids met deel 1 van Mei (ill. 3) zag er niet erg opwindend uit.
Ruim een maand later, in de loop van maart 1889, verscheen Mei. Een gedicht – want zo heet Mei officieel – in boekvorm (ill. 4). Het boek werd, net als De Nieuwe Gids, gepubliceerd door uitgeverij Versluys in Amsterdam. Ook dit is niet per se een boek dat je bij een vernieuwende literaire stroming verwacht, met die bloemetjes op de voorkant. Het collectieve geheugen waarin Mei functioneerde was in 1889 nog heel klein: De Nieuwe Gids had weinig lezers, het boek verscheen in enige honderden exemplaren. We weten van mijn exemplaar wel van wie het was: van de zeer marginale criticus W.G. Hondius van den Broek, maar of en wat hij over Mei heeft geschreven weet ik niet. Hij zette zelfs geen aanstrepingen of aantekeningen in het boek, alleen zijn eigen naam en het jaartal van de eerste uitgave, 1889.

Als we de al genoemde en geciteerde wetenschappelijke uitgave van Mei van Enno Endt en Mary Kemperink uit 2002 moeten geloven, dan is die uitgave zelf ongeveer de vijfendertigste editie van Mei in boekvorm. Ongeveer, want Endt en Kemperink geven geen overzicht over de verschenen drukken. En ze zetten, maar dit terzijde, een portret op het omslag waarvan het nog maar de vraag is of het werkelijk Gorter afbeeldt. Ik denk dat Endt en Kemperink te zuinig zijn geweest bij het – ongeveer – tellen van de drukken van Mei. Volgens mij was hun Mei de veertigste. Omdat er in 2010 nóg een uitgave verscheen, zouden we dus nu, in 2013, moeten spreken van 41 verschillende Nederlandstalige uitgaven van de volledige tekst van Mei die tussen 1889 en 2010 zijn verschenen. Dat betekent dat gemiddeld elke vijfenhalf jaar een nieuwe versie van Mei op de markt kwam, en dat betekent weer dat Mei eigenlijk gedurende zijn hele bestaan altijd bereikbaar was voor wie dat wilde. En dat is precies wat een klassieker uitmaakt: de tekst is er altijd op de een of andere manier, in het collectieve geheugen maar ook als ding, als boek bijvoorbeeld. Een boek dat in de loop der tijd vaak van uiterlijk veranderde. Het was dus eigenlijk, hoewel de tekst dezelfde bleef, niet altijd dezelfde Mei.

We hebben de voorpublicatie en de eerste druk gezien. Wie die eerste druk van Mei uit 1889 had gemist en een jaar later door de eerste bundel met lyriek van Gorter, Verzen, nieuwsgierig was geworden, moest tot 1893 wachten. Toen verscheen namelijk de tweede druk van Mei. Dat was qua uiterlijk een veel soberder boek dan de eerste druk. De boeken van Herman Gorter zouden, zolang hij leefde, sober van uiterlijk blijven. De tweede druk uit 1893 heeft een band in twee kleuren linnen (ill. 5), bij de derde uit 1900, die weer een beetje soberder is, is dat nog maar één kleur (ill. 6).
De vierde druk verscheen in 1905 in een eendere uitvoering, net als de vijfde. Daar moesten de lezers elf jaar op wachten, tot 1916. Er was namelijk intussen een hele hoop met Gorter gebeurd. Hij was, aan eind van de negentiende eeuw, politiek actief geworden. ‘Hij had zich toch het socialisme bekeerd’ lees je dan vaak, alsof het socialisme een religie is. Hij was dus socialist geworden: zo noemen we dat. Hij publiceerde vanaf 1905 geen lyrische gedichten meer; hij schreef ze wel, maar ze werden pas na zijn dood gepubliceerd. Wat hij wel op literair gebied schreef waren twee lange epische gedichten met een socialistische inhoud: Een klein heldendicht in 1906, een bladzijde of honderd dik, en Pan in 1912, honderdveertig bladzijden lang, in de tweede, hevig gewijzigde druk uit 1916 zelfs bijna vijfhonderd. Misschien kunnen we dat tussen Kerst en Nieuwjaar eens gaan voorlezen als alternatief voor de Top 2000 op Radio 2. Maar het is de vraag of we dat leuk vinden. Het is namelijk nogal zware kost met veel socialistische ideologie, die tegenwoordig zeker nog eens 500 pagina’s voetnoten nodig zou hebben. Zelfs Gorter publiceerde er in 1916 een soort gebruiksaanwijzing bij.

Wat Gorter in 1916 ook deed was zijn verzameld werk publiceren, in vier delen, in allerlei uitvoeringen, van luxe tot zeer luxe en van eenvoudig tot gewoon. De gewone, in rood linnen, leek op de vierde druk, de eenvoudige uitvoering had een crèmekleurig papieren omslag. Deel 1 van het verzameld werk was Mei. De luxe-exemplaren (ill. 7) gaf Gorter graag cadeau, en soms zette hij er ook een opdracht in. En als je over een ‘eigen’ exemplaar van een boek praat, dan is daar een met een opdracht wel een optimaal voorbeeld van. Gorter was een zuinige signeerder overigens. Er zijn enkele tientallen van zijn boeken met opdrachten bekend, de meeste zijn exemplaren van Mei. De opdrachten van Gorter zijn slechts aan een paar categorieën personen: familieleden, kunstvrienden, partijgenoten en minnaressen. Het opdrachtexemplaar in mijn bezit is op al die categorieën een uitzondering: de Marie die hier genoemd wordt is een Hilversumse kennis van de dan in Bussum woonachtige Gorter (ill. 8).
De eerstvolgende druk van Mei was de zevende, hij verscheen in 1928. Dat was na Gorters dood, en ook bij een andere uitgever intussen, bij Van Dishoeck in Bussum. Gorter was in september 1927 in een hotelkamer in Brussel, tweeënzestig jaar oud, aan een hartaanval overleden, op de terugreis van een verblijf in Zwitserland. U weet misschien dat Gorter in zijn jeugd een sportieveling was: hij voetbalde, crickette, tenniste, fietste, zeilde en beklom bergen, maar in 1910 kreeg hij hartklachten, en daaraan overleed hij dus ook voortijdig. Van die postume zevende druk uit 1928 zijn weer allerlei varianten, nieuw is een uitgave met een grijze band van zeer goedkoop papier: een ‘School-uitgave’ (ill. 9). Ook bijzonder is een Vlaams stofomslag om deze schooluitgave (ill. 10).
In 1940, en daarna ga ik met een grote sprong naar het einde toe, verschijnt de eerste wetenschappelijk uitgave van Mei, bezorgd door P.N. van Eyck in een klassiekenreeks van uitgeverij Elsevier (ill. 11). Een klein gedeelte van de oplage, 250 exemplaren, werd op Oud-Hollands geschept papier gedrukt en gebonden in echt bok-saffiaan leer, zoals het colofon meedeelt. Mijn exemplaar heeft een ex-libris van een katholieke bibliotheek. Iedereen, het blijkt maar weer, heeft zijn eigen Mei.
Mijn eigen persoonlijke Mei dan. Ik kan me niet meer herinneren in welke gedaante Mei voor het eerst in mijn boekenkast terecht kwam. Ik vermoed dat dat de pocketversie (ill. 12) was die in 1956 voor het eerst verscheen in de Ooievaarreeks, een gezamenlijke uitgave van een aantal uitgeverijen. De oplage was vijfentwintigduizend exemplaren, en er zouden nog vele drukken met grote aantallen volgen. Van deze uitgave is sinds 1956 een groot aantal ongewijzigde fotografische herdrukken verschenen: de laatste Mei die verscheen, die van 2010, is zo’n fotografische herdruk (ill. 13). Die Ooievaar-Mei en alle varianten daarvan: dat is de vermoedelijk de persoonlijke Mei van veel van de aanwezigen hier.
Iedereen zijn eigen Mei – ik heb er ter afronding nog een paar voorbeelden van. De eigenaar van deze groene Mei bracht zijn vijfde druk uit 1916 (ill. 14) terug naar de negentiende eeuw, en een andere bezitter redde zijn of haar uit elkaar vallende schooluitgave uit 1928 met een zeer spartaanse aankleding van grof linnen (ill. 15). Over de reden van het kruis van tape (ill. 16), dat alle tekst op de band van een zesde druk uit 1921 aan het oog onttrekt, kun je interessante theorieën ontvouwen.
Van mijn eigen favoriete exemplaar kreeg ik kippenvel toen ik het op de boekenmarkt in Den Haag vond. Het is een exemplaar met op de voorkant van een achtste druk uit 1940 een originele pentekening van de zeer bijzondere surrealistische schilder en tekenaar Melle Oldeboerrigter (1908-1976). Het lijkt een illustratie bij Mei-regels als ‘als in een droom / Schijnt hoog gegroeid riet heen en weer te wiegen / Met schaarse starren barnend als vuurvliegen.’ Dit exemplaar (ill. 17) is mijn kippenvel-Mei.
En dan echt ter afsluiting: volgend jaar is het Gorter-jaar. Het is dan honderdvijftig jaar geleden dat Herman Gorter werd geboren en 125 jaar geleden dat Mei verscheen. Er zijn wat publicaties in de maak en er zal een aantal Gorter-activiteiten plaatsvinden, waaronder ongetwijfeld de vijfde LeesMei op Hemelvaartsdag bij mooi weer op Stadserf RoodNoot in Utrecht, en misschien gaan we dan wel stukken Mei zingen, want er is ook muziek op Mei geschreven (ill. 18), of we lezen stukken in andere talen, want behalve deze Duitse Mai uit 1909 (ill. 19) zijn er ook hele vertalingen of fragmenten in het Fries, het Afrikaans, het Frans, het Esperanto, het Italiaans, het Spaans, het Hongaars en vast nog meer talen, als we nog een beetje gaan zoeken of vertalen. Of we gaan dansen, zoals in 2006, toen in Groningen een gedanste Mei werd opgevoerd onder de titel Mei van Gorter, maar dan korter.
Uitgesproken op 9 mei 2013 ter inleiding van de voorlezing van de hele Mei door 101 personen op StadsErf RoodNoot in Utrecht en eerder, op 5 juni 2013, gepubliceerd op www.textualscholarship.nl. Ik heb enkele kleinere redactionele wijzigingen aangebracht.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.